Het Onze Vader


Wanneer in Markus 12:28-34a aan Jezus wordt gevraagd naar het eerste gebod dan antwoordt hij: “Het eerste is: Hoor Israël, de Eeuwige, onze God is één en je zult de Eeuwige, je God, liefhebben met heel je hart en met heel je ziel en met heel je verstand en met al je kracht (Deuteronomium 6:4-5). Het tweede gebod is dit: Je zult je naaste liefhebben als jezelf (Leviticus 19:18). Een ander gebod groter dan deze bestaat niet.”
De tekst uit Deuteronomium 6:4 is het zogenaamde Sjêma Jisraeel. Deze woorden vormen het hart van de joodse gebedsliturgie. Uit bovenstaand antwoord blijkt wel hoe Jezus zich met hart en ziel verbonden wist met de Tora.

Het Onze Vader uit Mattheüs 6 geldt al eeuwenlang als een christelijke gebedstekst, maar op een avond van Vorming en Toerusting over dit onderwerp hebben we leren zien dat het in wezen om een joodse tekst gaat.
Opvallend is dat God wordt aangesproken met ‘onze’. Het hele gebed staat trouwens in het meervoud. Typerend voor joodse gebeden. Ook als je alleen bidt, dan nog sta je niet alleen tegenover God.
Vader, deze intieme aanduiding komt in veel joodse gebeden voor. Dit geldt ook voor het gebed voor zondevergeving op Grote Verzoendag ‘Onze Vader, onze Koning’. Hier klinkt niet alleen het intieme vader, maar ook het afstandelijke en eerbiedvolle koning.
Ook in het Onze Vader wordt vervolgd met het afstandelijke ‘in de hemelen’. Het is dezelfde twee-eenheid als in het Sjêma Jisraeel. Hierin wordt God aangeduid met Adonai Eloheenoe.
Met Vader en Adonai wordt God aangesproken als de God van liefde, barmhartigheid en nabijheid. Met ‘in de hemelen’ en Eloheenoe wordt hij aangesproken als God van recht, gerechtigheid en eerbiediging.

Het Onze Vader vervolgt met de Naam. Denk dan aan de vierletterige Hebreeuwse naam JHWH die is afgeleid van het Hebreeuwse werkwoord ‘worden’, ‘gebeuren’ of ‘erbij aanwezig’ of ‘erbij betrokken’ zijn. Bij ons meestal weergegeven met Heer of Here, maar ook wel met Eeuwige, Nabije of Ene. In bredere zin staat de Naam ook voor Gods programma met de wereld, zoals vastgelegd in de Tora. Zijn nabijheid en betrokkenheid manifesteren zich in een actieve samenwerking met mensen om de wereld te verbeteren (tikoen olam).
Het heiligen van zijn Naam. Uit eerbied wordt bij de joden de vierletterige naam nooit uitgesproken, maar wordt altijd bij het lezen vervangen door Hasjeem (de Naam) of Adonai (Heer). Omdat met Gods Naam ook zijn programma met de wereld wordt bedoeld, zoals vastgelegd in de Tora, zegt het ook iets van zijn nabijheid en betrokkenheid die tot uiting komt in zijn actieve samenwerking met mensen om de wereld te verbeteren. Deze bede is zo bezien een opdracht aan de biddende om zijn taak in de wereld te vervullen.
Degene die bidt wordt opgeroepen zich heilig (bijzonder, anders dan de anderen) te gedragen, omdat God heilig (bijzonder, anders dan andere goden) is (Leviticus 19:2).

Het Hebreeuwse woord voor gebed is têfillah, verwant met hitpaleel, heeft de betekenis van ‘zichzelf onderzoeken’ of ‘zichzelf beoordelen’. De ontmoeting met God in het gebed is dus een vorm van zelfonderzoek. Met de overgang naar de Griekse taal en naar het christendom heeft er een betekenisverandering plaatsgevonden. Het Hebreeuwse hitpaleel (zelf onderzoek doen) werd in het Grieks vertaald met (pros)euchomai, dat biddend vragen of smeken betekent. In het Latijn werd ’t orare, wat naast bidden en smeken zelfs bezweren betekent. Zo kwam men in het Nederlands bij bidden, vragen en smeken uit. Niet langer onderzoekt de mens zich dan zelf in het gebed ten overstaan van God, maar hij vraagt God iets voor hem te doen, iets te geven of een gunst te bewijzen.

Een joods gebed begint altijd met de lofprijzing. Vervolgens gaat er een appèl van uit aan de biddende om zich evenals God te ontfermen over de medemens. Wat God aan goeds doet, doe dat ook zelf. De mens is volgens de joodse opvatting immers Gods partner in het scheppingsproces. Samen zullen zij de schepping verbeteren. Gebed helpt ons onze verantwoordelijkheid daarvoor te aanvaarden en de consequenties daarvan te doordenken.

Want jullie Vader weet wat jullie nodig hebben, nog voor jullie het Hem bidden, lezen we in Mattheüs 6:8. Jezus sluit zich hier bij de joodse gebedsopvatting aan, als hij zegt dat je God niet rechtstreeks om materiële zaken hoeft te vragen. Hij weet immers allang wat je nodig hebt. Daarom laat het Onze Vader zich niet lezen als een vraag- of smeekgebed, maar als een opdrachtgebed. Het is vooral een opdracht aan onszelf.

Het koninkrijk of anders gezegd het koningschap van God. Een koningschap met als grondwet de Tora. Al is de Tora eerder een beginselprogramma dan een wet. Die aanwijzingen uit de Tora zijn in Israël uitgewerkt in - de eeuwenlang doorgegeven - mondelinge Tora, die in latere tijden op schrift zijn gesteld. Eerst in de Mishna en later in Talmoed en Midrasj. Ook voor ons, als wij onder Gods koningschap willen leven, een gedragscode om het leven mee vorm te geven. Deze bede is dus geen bede tot God of Hij door een actieve ingreep zijn koningschap wil vestigen, maar ook deze bede komt weer bij de biddende terug als opdracht mee te werken aan de komst van het koningschap van God.
Zoveel verantwoordelijkheid kan wellicht ook deprimerend zijn, maar ik trek me altijd op aan de taakomschrijving voor de mens, zoals Micha die verwoordde: “niet anders dan recht te doen en getrouwheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God”.

In dit artikel is nog maar een deel van het Onze Vader aan bod gekomen. Maar voor geïnteresseerden verwijs ik naar het boek ‘Onze Vader, onze Koning’ van Peter van ’t Riet.

Gerrit van den Berg

Downloaden Kruiskerk-app

t,b,v, Apple ios en Android
app store 117x35
google play 116x35